vrijdag 5 februari 2010

Als 't dat maar is!







“Elk kent zijne zot.” hoorde ik vrouwmensen zeggen toen ik nog bitter jong was. Dat was het antwoord op nagenoeg elk ongenoegen over hun 'halve trouwboek'. Een uitdrukking die me toen van ontzettend weinig respect leek te getuigen.

Je komt er wat mee tegen, met de mansmens die er om een of andere bizarre reden in geslaagd is om je aan zijn kant te laten staan. Zelfs evenveel als hij met jou zou 'k durven stellen. En soms komt er een ander exemplaar voorbij dartelen en word je heel even nieuwsgierig, krijg je heel even 't zot gedacht dat 't met hem best wel leuk zou kunnen zijn. 't Is waarschijnlijk zelfs waar.
Maar ik heb 't g'had! 't Hoeft voor mij niet meer. 'k Wil niet meer proeven van de compagnie van al die anderen die héél ... misschien ... leuk ... zou ... kunnen ... zijn. Straffer nog! 'k Wil al geruime tijd niet meer proeven. Maar nu wil ik zelfs niet meer dagdromen over de compagnie van al die ...

't Is ondertussen flink wat tijd geworden, dat tijdje dat we alweer aan elkaar zijn blijven plakken. Het vertrouwen begint weer langzaam maar zeker te vergroten. En zo komt 't ook, dat jij je weer aan mij durft te vertonen met een paar glazen op. Zodat jij die gedachtekronkels die je zelf vreemd vindt, weer één voor één voor mijn voeten durft werpen.
Zo is het altijd geweest. Je vertelde me meer dan aan eender wie. Je vertelde me ook meer dan eender wie me ooit vertelde. En als je gedronken had, nóg meer ineens. Vroeger vond ik dat soms lastig. Nu nog altijd. Je bent vermoeiend dan. Misschien zelfs zo vermoeiend als ik altijd ben.
En dan komt er een ander exemplaar van jouw geslacht voorbij gedarteld. En dan vraag ik me heel even af of ... Maar ik maak de zin niet eens meer af. Want mensenlief ...
“Elk kent zijne zot.” is gewoon een andere manier om te spreken over 'de mantel der liefde' waarmee een vrouw de vreemde maar zo vertrouwde stukjes maar al te graag bedekt. Al zeker als ze even achterom kijkt en denkt:”Als 't dat maar is!”.